Artikelen

De wereld draait om mij! denkt de dreumes

WEEK van de OPVOEDING

Van 4 tot en met 10 oktober is het de Week van de Opvoeding. Maar wanneer begin het opvoeden eigenlijk? Want na de babytijd, breekt er een nieuwe fase aan. Je kind ontdekt stap voor stap de wereld en verkent zijn (en jouw) grenzen. Hét moment om te gaan opvoeden?

 Tekst: Margriet Zuidgeest [Een update van mijn eerdere publicatie in Ouders van Nu]

De wereld draait om mij! denkt je dreumes. En dat gevoel had jij ook al. Vertederd, maar ook zuchtend merk je dat de tijd van ‘zelluf doen’ is aangebroken. ‘Een belangrijke fase,’ zegt kinderpsychotherapeut Martine Onland. ‘Hier begint de autonomie-ontwikkeling. Nu worden er prestaties geleverd. Denk maar aan zindelijk worden of zelf aankleden. Allemaal vaardigheden die ze leren door zelf te gaan doen.’ Die zelfgerichte periode gaat vrolijk door als je kind promoveert tot peuter. Zijn vocabulaire wordt gedomineerd door ‘ik’ en ‘nee’, en het gedrag door eigen wil en wensen. Natuurlijk ben je als ouder blij met de ontwikkeling van je kind, maar wat als die driejarige wil regelmatig ‘wet’ lijkt te worden, waardoor je huis op z’n kop staat en je kroost erbij! Moet je je zorgen maken over alle fratsen en ondeugendheden, of moeten je kind en jij hier doorheen?

De combinatie van omgeving, genen en life-events vormen de ‘levenssoep’ van een kind

Ze zijn niet ondeugend

‘Het hoort er allemaal bij,’ zegt ontwikkelingspsycholoog Steven Pont. ‘Laat de nul- tot vierjarigen vooral ondeugend zijn. Hoewel “ondeugend” eigenlijk niet de juiste term is.’ Hoezo niet? Dat is toch hét kenmerk van die terrible two-periode? Steven verklaart het nader: ‘Zodra hij kan lopen, maakt de dreumes zich lichamelijk los van de moeder. Hij merkt: hé, ik kan ergens naar toe, en vraagt zich af: wat kan ik eigenlijk allemaal nog meer met dit lijf? Veel, zo merken dreumesen al snel. Ze geven letterlijk richting aan hun lijf en leven. Zonder enig benul van oorzaak en gevolg, laat staan gevaar. Ze kunnen niet anders dan ervaren. Zo doen ze – begeleid door de ouders – de benodigde kennis op en dat heeft weinig te maken met ondeugend zijn.’ Als een echte padvinder gaat je welpje dus op verkenningstocht. Maar met beide benen op de grond staan en de wijde (huiskamer)wereld ontdekken, blijkt nog best een hele klus. En niet alleen voor het kind, zo ondervindt elke ouder.

Menig moeder staat erbij, kijkt ernaar en… grijpt in. Oei, dat vaasje van oma. Nee, die rijstwafel is geen dvd! Kijk uit, die kachel is heel hee… auw, te laat. En zo gaat het de dag erop ook. Evenals de week en maanden erna. Waarom luistert dat apie niet? Sterker nog, hij kijkt je zelfs lachend aan, terwijl hij de gestampte muisjes als ‘sneeuw!’ over zijn gillende babyzusje heen laat dwarrelen. Waarom blijft zo’n dreumes of peuter dat doen, terwijl je als moeder al minstens 25 keer gezegd hebt dat het niet mocht?

Als mama uit beeld is…

‘De oorzaak van het niet lijken te luisteren en doen wat in het kinderhoofd opkomt, ligt in het onontwikkelde hersengedeelte waar de impulscontrole zetelt. Daar zit ook het innerlijk goed-foutbesef, oftewel het geweten,’ vertelt Steven Pont. ‘In feite is er nog geen draadje geweven tussen dit (interne) geweten/impulscontroledeel en de hersenen die de emotie reguleren. Dus: als Pietje enthousiast bedenkt dat hij een drukke straat over wil steken of een warme kachel wil aanraken, gaat er nog geen “niet zo verstandig Piet!”-lampje branden bij zijn geweten, en volgt hij z’n impuls.’

Voordat kinderen écht in staat zijn de tijd nemen om na te denken over een reactie (impulscontrole dus) en weten wat goed en fout is, zijn ze zo’n twintig jaar (!) verder. Gelukkig heeft het kind bij een jaar of zes al wel enigszins een geweten. Aan de andere kant, je ziet toch ook dat drie- of vierjarigen schalks naar mama kijken, of zij wel ziet wat ze (fout) doen? Dat blijkt samen te hangen met het extérne geweten, dat zich aan het begin van de kleutertijd ontwikkelt. Steven: ‘Daardoor beseft een kind wel wat ánderen goed- of afkeuren. Pietje weet dus heel goed: mama wordt erg boos als ik ineens oversteek of de kachel aanraak. En dát is dan de reden waarom hij het braaf nalaat. Maar als mama letterlijk uit beeld is, is het voor hem echt weer een ander verhaal.’ Naast het (on)vermogen van de hersenen, heeft de reactie van de omgeving ook invloed op het al dan niet gehoorzamen, weet Martine Onland. ‘Reageert een ouder heftig – heel boos of paniekerig – , kan het kind zo schrikken dat-ie zijn actie de volgende keer wel uit zijn hoofd laat.’ ‘Of júist herhaalt,’ vult Martine zichzelf meteen aan. ‘Want negatieve aandacht is ook aandacht. Soms is het kind juist uit op een reactie, waardoor “nog een keer en nog een keer” een spelletje kan worden.’

Reageert een ouder boos of paniekerig, dan kan het kind het gedrag ook herhalen. ‘Want negatieve aandacht is ook aandacht’

‘Stout’ gedrag is geen slecht weer-voorspeller

Of er nu wel of geen opzet in het spel is, het ongewenste gedrag van dreumes, peuter en kleuter is een feit. In hoeverre is opvoeding bepalend of een kind enigszins gemanierd uit deze ‘strijd’ komt? Steven Pont geeft aan dat – anders dan je zou denken – de opvoeding maar beperkt invloed heeft. ‘Maar níet opvoeden daarentegen, staat wel garant voor ellende.’ Hij vervolgt: ‘Grofweg zijn er drie factoren die sámen van invloed zijn op de ontwikkeling: de omgeving – waar opvoeding onderdeel van uitmaakt, de genen die hij meekrijgt, en life-events.’ Hij geeft van de laatste een positief voorbeeld. ‘Een arm Afrikaans kleutermeisje zonder toekomstperspectief vond op straat een plaatje van een ballerina. Ze wist ineens: dát wil ik worden. Toevallig werd ze geadopteerd en nu danst ze in het New York City Ballet. Dat plaatje vinden was haar life-event.’  Maar ja, aan genen en life-events kunnen ouders weinig (meer) doen. Wat valt er dan nog te winnen met opvoeden?

‘Realiseer je dat de meeste kinderen sowieso goed terechtkomen,’ zegt Steven Pont geruststellend. ‘Mocht dat bij een enkeling anders uitpakken, dan was dat niet te voorspellen (en evenmin te voorkomen) geweest door het “stoute” gedrag als peuter of kleuter.’ Hij benadrukt dat wel duidelijk moet zijn wat wel mag (‘lief’) en niet mag (‘stout’); de grenzen dus. ‘In feite begint dat al bij baby’s die in een tepel bijten; je trekt je terug en stelt daarmee een grens. Tweejarigen zien grenzen meer als beperking en komen in opstand. Voordat ze het gewenste gedrag vertonen, hebben ze misschien wel 300 keer dezelfde boodschap moeten horen. Kleuters hebben vooral begeleiding nodig in wat wel en niet hoort bij het socialiseren; het stroomlijnen van de relatie met zichzelf en met de omgeving.’ Om gewenst gedrag te stimuleren, is volgens Martine Onland nog altijd het klassieke belonen effectief. ‘Denk goed na over wat je wel of niet wilt zien, en laat dat merken. Niet door voor alles een sticker te geven, want kinderen zijn ook blij met een aai over de bol of een compliment. Ze moeten daarbij wel voelen dat je het echt meent. Dan weet een kind waar-ie aan toe is, en dat geeft veiligheid.’ Wát je één- tot vijfjarige (maar ook oudere!) kroost uitspookt, is afhankelijk van persoonlijkheid en karakter. ‘De een is nou eenmaal creatiever dan de ander. En daarom hebben bepaalde karaktertjes een andere bijsturing nodig,’ weet Martine. ‘Zoals: iets vóór zich zien. Dat helpt beter dan te horen “doe eens lief”. En uitleggen scheelt natuurlijk ook.’ Kortom, als je dochter op het punt staat haar vriendinnetje een klap te verkopen, laat jij zien dat een aai een beter alternatief is, en leg je uit waarom.

‘Blijf kalm. Blijf opvoeden’

Het gaat over!

Natuurlijk is het prettig om te weten dat het met de kids meestal goed komt. Desondanks voelt menige ouder de frustratie in deze pittige opgroeifase. Deskundigen Steven Pont en Martine Onland erkennen dat. Wat is hun gouden tip? Steven: ‘Realiseer je dat er één ding erger is dan de periode rond die “ondeugende” peuterpuberteit, en dat is: géén peuterpuberteit. Het is een kompas, nodig voor de ontwikkeling van een kinds eigenheid. En ook al vóel je je als ouder niet gehoord, je kind hoort je wel en slaat je opvoeding zeker ergens in zijn achterhoofd op. Blijf kalm. Blijf opvoeden.’ Martine vult aan: ‘De draagkracht van elke vader of moeder is anders. Maar tegen ontmoedigde ouders zeg ik altijd: “Dit gaat over. Neem het gedrag niet persoonlijk. Wees duidelijk naar je kind, maak het jezelf niet te moeilijk en toon waardering voor wat wel goed gaat.’

***************

Hersenen en geweten

De hersenen regelen en besturen de boel in het (kinder)lichaam. Voor de basale functies (ademen, voedselverwerking, slapen) en de basisemoties (angst, boosheid, verdriet, blijdschap) zijn de oudste hersenen verantwoordelijk.

Het onderdeel ‘denken’ zit in de neocortex binnen het jongste hersengedeelte. Die neocortex wordt aangelegd na de geboorte en is pas bij 23 (!) jaar uitgerijpt. Als je bedenkt dat daar creativiteit, taalontwikkeling, geweten en impulscontrole vandaan komen, is het begrijpelijk waarom een tweejarige een nauwelijks ontwikkelde impulscontrole en een zeer beperkt geweten heeft. Zijn bedachte ad hoc-acties worden braaf uitgevoerd door zijn oudere hersenen, zonder de gevolgen te overzien. Met de jaren wordt dat dus anders.

Hetzelfde gezin, totaal verschillende kinderen

Je vraagt je weleens af hoe het kan dat kinderen uit één gezin, met dezelfde opvoeding toch zo anders zijn in hun gedrag. Waardoor komt dat?

Simpelweg: het ene karakter is het andere niet, en daarnaast ontwikkelt elk kind zich met een andere snelheid. In feite kun je niet zeggen dat kinderen in ‘hetzelfde gezin’ opgroeien. De jongste zit namelijk in een gezin met een oudere broer of zus, en die oudste broer heeft een of meer kleintjes naast zich.

Daarnaast kan de houding van de ouders ten opzichte van elk gezinslid anders zijn. Bij de eerstgeborene letten ze op vrijwel alles en grijpen ze snel in. Bij de tweede worden ze vaal wat soepeler en een eventuele derde wordt heel gemakkelijk losgelaten.’

(Steven Pont)

Dreumes-, peuter- en kleuterfase?

Voor de respectievelijke dreumes-, peuter en kleuterfase zijn geen vaste richtlijnen. Bovendien is die per cultuur verschillend (de Belgen hebben zelfs al een andere naamgeving). Maar het verschil tussen een peuter en een kleuter is bijvoorbeeld dat de tweede zich al in mensen kan verplaatsen, een peuter bijna niet. Maar de stadia zijn dus niet zo afgegrensd.

Onthoud dit!

Steven Pont adviseert deze top 4 in je achterhoofd te houden:

  1. Vat het gedrag niet persoonlijk op;
  2. Nieuw gedrag slijt langzaam in (kinderen zijn geen ganzen die hun moeder braaf volgen);
  3. Je kind speelt nog niet met een volwaardig spel kaarten (maar zit in een langzaam, opvoedkundig proces);
  4. Keur alleen het gedrag af, niet het kind.

 Analyseer ongewenst gedrag

De antwoorden op deze drie vragen geven je als ouder mogelijkheden om het probleemgedrag aan te pakken.

  1. In welke situaties komt het gedrag voor?
  2. Hoe ziet het gedrag eruit?
  3. Hoe reageert de omgeving op het gedrag en hoe gaat het uiteindelijk over?

 Ad 1. Is het regelmatig die beruchte supermarkt of aan het eind van een drukke dag op het kdv? Kijk dan of je iets aan die situatie kunt veranderen waardoor het gedrag niet meer voorkomt. (Kind niet meer meenemen naar supermarkt. Eerder ophalen van kdv.)

 Ad 2. Draait het bijvoorbeeld vaak om het pakken van spullen uit de schappen? Wees creatief en vertel of laat zien wat het gewenste gedrag is. (Door het kind te laten helpen: spulletjes zoeken, pakken, of dragen/ in de kar leggen).

  Ad 3. Reageert de omgeving divers of belonend (lachen omdat het toch ook schattig is…), dan zal het kind een volgende keer het gedrag weer laten zien.

Maak waar mogelijk afspraken met die omgeving over eenduidigheid en/of over eenzelfde manier van reageren. Dan leert het kind wat wel en niet gewenst is. En onthoud: kinderen gedragen zich zo omdat ze klein zijn. Ze doen het niet om jou te pesten.

 De ontwikkeling van een kind wordt bepaald door:

  1. omgeving (daar valt opvoeding onder)
  2. genen
  3. life-events

Enkele vuistregels:

  • Vertaal de leeftijd van het kind in een maximaal aantal meters afstand waarop je tegen hem/haar praat. Dus tegen een kind van twee praat je binnen een straal van twee meter, en tegen een kleuter kan vier of vijf meter afstand.
  • Bij ongewenst gedrag: hurk op ooghoogte met een armlengte van het kind. Pak de handen eventueel vast, schud je hoofd en zeg kalm en resoluut: ‘Nee’.

**** 

Steven Pont is ontwikkelingspsycholoog, relatie- en gezinstherapeut en auteur van o.a. MENSENKINDEREN

Martine Onland werkt als kinder- en jeugdpsychotherapeut in Het Lindehuis. www.hetlindehuis.nl